Ook wij blijven niet altijd onbewogen

Hoe kan het dat ambulancemedewerkers zo mentaal weerbaar zijn tegen het zien van menselijk leed? Het antwoord op deze veelgestelde vraag is: het klopt niet. Ook wij blijven niet altijd onbewogen. “Je bouwt door de jaren heen weliswaar een professioneel pantser op”, vertelt ambulanceverpleegkundige Annelies Vastenhoud (foto). “Maar soms komt er ineens iets door dat pantser heen. En het is niet te voorspellen wat, of wanneer.”

Daarom hebben wij binnen de Ambulancedienst Zuid-Holland Zuid een BOT, afkorting voor Bedrijfs Opvang Team. Annelies is een van de twaalf BOT’ters die desgevraagd bijstand verlenen aan collega’s, nadat zij een (te) indringende ervaring hebben gehad. “Het beste is natuurlijk om meteen na een stressvolle inzet met collega’s onder elkaar daarover te praten. Maar soms blijft er iets ‘hangen’. Als je dat negeert, kan het op den duur problemen geven, zoals klachten van een posttraumatisch stresssyndroom.”

annelies-vastenhoud

Voor iedereen kan het iets anders zijn, legt Annelies uit. “Situaties met kinderen hakken er bij ons allemaal vaak stevig in. Verdrinking of suïcide kan ook grote impact hebben. Maar je weet het nooit precies. Je kan 20 keer iets van je afzetten en de 21e keer trek je het even niet, bijvoorbeeld omdat je net iets soortgelijks hebt meegemaakt in je privéleven. Een verpleegkundige krijgt tijdens de basisopleiding al de kans om langzaam te wennen aan nare taferelen, maar een beginnend ambulancechauffeur stapt er direct in. En vergeet ook de collega’s van de Zorgambulance niet: zij rijden op afspraak, maar juist zij krijgen vaak te maken met bijvoorbeeld jonge patiënten die naar bestraling toe moeten met een slechte prognose. Dat kan nog meer bij je binnenkomen dan een ernstig ongeval. Deze collega’s kunnen zichzelf tijdens zulke ritten niet afleiden met medisch-technische handelingen.”

Behalve de collegiale gesprekken, kan er na een heftige inzet ook centraal ‘gedebrieft’ worden, wanneer daar behoefte aan is. Eventueel gebeurt dat gezamenlijk met de brandweer- of politiemensen die erbij waren. Annelies: “Als iemand daarna toch nog individueel blijft kampen met problemen, kan hij of zij bijstand vragen van een collega van het BOT. Wij zijn geen therapeuten. Maar we zijn wel geschoold in het herkennen van signalen. Wij kunnen bijvoorbeeld uitleggen dat slapeloosheid, herbeleving of vermijdingsgedrag natuurlijke reacties zijn na een traumatische ervaring. En ook dat zulke problemen niet te lang mogen blijven bestaan.” De BOT’ter heeft maximaal drie gesprekken met de betrokkene. “Meestal is dat genoeg en zo niet, dan kan extern hulp worden gevraagd. Maar verreweg het meeste BOT’ten gebeurt dagelijks aan de koffietafel.”

Voor zichzelf heeft Annelies het BOT nooit nodig gehad. Desgewenst kunnen de BOT’ters wel bij elkaar terecht. Annelies: “Ik vind het een mooie neventaak. Het is in dit werk heel belangrijk om er voor een ander te zijn, om oog voor elkaar te hebben.”