Column: Ook wij zijn nieuwsgierig

De meeste zieke of gewonde patiënten verdwijnen uit onze gedachten, nadat we hen aan de goede zorgen van het ziekenhuis hebben toevertrouwd. Maar soms hebben we met complexe of zeldzame aandoeningen te maken, of met indringende gebeurtenissen.

Dan wil je als ambulancehulpverlener naderhand graag weten hoe het verhaal verder is gegaan. Om drie redenen: we willen weten of we in deze situatie het juiste hebben gedaan, we willen in het algemeen onze kennis vergroten voor de toekomst en we willen het voorval soms zelf een plek kunnen geven.

Vroeger was dat makkelijker dan nu. Je belde nog even na met de Spoedeisende Hulp, of je vroeg ernaar bij een volgende rit en dan werd er even voor je gekeken. Maar de privacywetgeving is door de jaren heen flink aangescherpt. Nadat onze behandelrelatie is geëindigd, mogen we tegenwoordig eigenlijk niets meer navragen of opzoeken. Het kan nog wel via een formele weg, maar dat doe je in de praktijk toch niet zo snel. Natuurlijk is de privacy van de patiënt heel belangrijk. Maar wij voelen ons soms plotseling afgesneden van mensen die we in het heetst van de strijd hebben bijgestaan.

Dit brengt me bij een casus lang geleden, waar het antwoord lang op zich liet wachten. Maar het kwam wel. De melding kwam al voordat onze dienst officieel was begonnen. De beide parate ambulances waren nog aan het rijden. Ons werd gevraagd om ons versneld in gereedheid te brengen en met spoed te vertrekken naar ‘kindje geboren met slechte start’. Vliegensvlug verwisselden we onze normale brancard voor de brancard met couveuse. Onderweg kwamen er niet veel gegevens bij omtrent kind en moeder. De meldkamer liet wel weten dat zodra de tweede nieuwe bemanning zich zou inmelden, deze ook direct richting ons gestuurd zou worden. Dit ter ondersteuning van ons en om eventueel de moeder te vervoeren. Wij proberen uit medisch en sociaal oogpunt ook in slechte situaties de moeder zo dicht mogelijk bij het kind te houden.

Ter plaatse met het naar boven lopen, hoorden we de pasgeborene kreunen. En dat was een heel ander geluid dan de eerste huilgeluidjes van een baby. De adequate verloskundige had ook de huisarts, die om de hoek woonde, er al bij gevraagd. Samen waren ze begonnen met reanimeren. Wij met onze geavanceerde apparatuur zetten de reanimatie voort. Met de baby die wisselende hartritmes had gingen we – al reanimerend – richting ziekenhuis. Ik gaf aan de meldkamer door dat de tweede ambulance nodig was om moeder te halen. In het ziekenhuis bleven wij aanwezig om de kinderarts en de verpleging te assisteren bij de reanimatie. Na zo’n drie kwartier vruchteloze pogingen, nadat alle hulpverleners was gevraagd of zij nog andere inzichten hadden, besloot de arts de reanimatie te staken.

Geëmotioneerd verlieten ook wij de kamer. De kinderarts kwam ons achterna en liet weten dat hij de ouders zou gaan vragen om toestemming voor obductie. En dat hij het ons zou laten weten wanneer daarbij een oorzaak naar voren zou komen. Wij betuigden ons medeleven aan de gearriveerde ouders en reden terug naar onze standplaats. Later op de avond kregen wij de rit waarmee moeder terug naar huis moest worden gebracht. Het werd een thuisreis met veel waaromvragen. Nadat we moeder naar het verhoogde bed hadden begeleid, zei de vader bij het openslaan van de deur naar de babykamer: ‘Kijk, hier had het moeten liggen!’ Woorden die bij ons lang nagalmden.

Ongeveer drie maanden later werd mijn collega gebeld door de kinderarts. Die deelde mee dat de obductie had uitgewezen dat sprake was van een transpositie: een aangeboren hartafwijking waarbij de grote bloedvaten verkeerd zijn aangelegd. Een kans op succes was er in feite nooit geweest. Deze kinderarts maakte waar wat hij beloofde! Met die wetenschap konden wij de casus voor onszelf afsluiten. Dat lukt nooit helemaal, getuige het feit dat ik me de details nog goed herinner. Maar het toont aan hoe belangrijk de afloop van een hulpverlening ook voor ons kan zijn. Ik hoop, al is het al lang geleden. dat de ouders de kinderwens en –zegen later toch nog is overkomen.

Onze ambulancechauffeur Wim Visser schrijft op deze plek regelmatig columns, vanuit eigen ervaring en beleving. Dit is de vierde aflevering.